Aanwezig zonder narcisme – De architectuur van Marlies Rohmer / Simon Franke - Trancity
Architect Marlies Rohmer maakte (samen met Hilde de Haan en Jolanda Keesom) een opmerkelijk boek. What happened to my buildings doet verslag van een rondtoer van de architect, die jaren na de oplevering haar eigen gebouwen bezoekt en praat met bewoners, gebruikers en opdrachtgevers. Soms zijn mensen tevreden, soms niet en regelmatig blijkt dat verwachtingen van de architect of opdrachtgever gewoon niet uitkomen. En bewoners ervaren praktische problemen. Dat levert leerzame en hilarische momenten op. ‘Als je naar buiten gaat terwijl het regent, is het net of je een emmer water in nek krijgt‘, zegt een bewoner in Almere.
Geen geïsoleerde iconen
Ik ben al jaren gecharmeerd van de architectuur van Marlies Rohmer. Haar gebouwen zijn verregaand gedetailleerd en dat maakt haar architectuur buitengewoon expressief. Zeer aanwezige gebouwen. Maar in tegenstelling tot sommige collega’s maakt ze geen iconen van haar gebouwen. Het zijn nooit ‘meesterwerken’ zonder relatie met hun omgeving. Zulke geïsoleerde iconen halen hun omgeving naar beneden, zoals een narcist doet met de mensen om hem heen. Gebouwen van Rohmer maken de omgeving juist sterker en optimistischer. Ze is niet uit op effectbejag, hoezeer haar gebouwen ook opvallen door de aandacht die de architect besteed heeft aan optimale kwaliteit.
Goed voorbeeld van dat ‘optimisme’ is wat mij betreft De Matrix, een MFA (multifunctionele accomodatie) in Hardenberg.
Lessons learned
Uit de toer komen bekende problemen naar voren. In de huidige bouwcultuur wordt de architect naar de marge geduwd. Goedkoop is vaak duurkoop, want na vijftien jaar zit de rot in de kozijnen. Materiaal blijkt lelijk te verouderen. Op onderhoud wordt teveel bezuinigd, al geeft de architect ook toe dat ze bij het ontwerp soms te weinig rekening met de praktische problemen van onderhoud heeft gehouden.
Natuurlijk, dat zijn lessen die niet genoeg getrokken kunnen worden, maar het is bekend terrein. Interessanter vind ik toch de conclusies over gebruik en over de relatie van gebouw en omgeving. Marlies Rohmer is zich er van bewust dat mensen op hun eigen manier een gebouw gaan gebruiken en ze vindt dat ook geen enkel probleem. Als de architectuur sterk genoeg is, kan die veel aanpassingen hebben.
De huizen gebouwd in Almere binnen het ‘Gewild Wonen’ experiment hebben een behoorlijk extreem uiterlijk, maar zijn binnen voor een flink deel vrij indeelbaar.
Toen de huizen werden gebouwd vond ik ze nogal modieus en tijdgebonden (en naar ik nu lees vond de architect dat eigenlijk ook wel). Maar de bewoners zijn zeer tevreden en ze staan er nu, vijftien jaar later, prima bij. Niks tijdgebonden, of althans geen enkel probleem.
Toevoeging aan de stad
Het boek bevat een paar hoofdstukken over gebouw en omgeving. Het is erg interessant om na te gaan hoe een project als het Dobbelmanterrein in Nijmegen zich heeft ontwikkeld. Een stadsinvulling, het oude fabrieksterrein van een wasmiddelenfabrikant, die in veel overleg met veel verschillende partijen tot stand kwam.
Rohmer vraagt zich af of al die dringende bewonerswensen wel gehonoreerd hadden moeten worden toen die een paar jaar later helemaal niet relevant meer bleken te zijn. Het lijkt me niet zo’n punt. Je kan nooit helemaal voorzien wat tien jaar na de oplevering belangrijk blijkt te zijn, dat geldt voor de wensen van bewoners, maar net zo goed voor die van opdrachtgevers of stadsbestuurders. Cruciaal is uiteindelijk de constatering dat er in Nijmegen een buurt aan de stad is toegevoegd die prima functioneert.
Wat mij betreft had ze hier nog wel wat dieper op in mogen gaan, net als bij de hoofdstukken over de relatie tussen binnen- en buitenruimten en over gezamenlijke binnentuinen. Hier had een wat meer sociologische benadering meer informatie kunnen opleveren. Wat hebben mensen nu eigenlijk nodig om zich op hun plek te voelen, wat maakt dat ruimten wel of niet worden gebruikt?
En moet je als architect terughoudend zijn en opening bieden voor eigen invulling van gebruikers, of moet je je vak uitoefenen en ook de vormgeving van ‘tussen- en buitenruimten’ optimaal ontwerpen? Is dat wel een tegenstelling?
Publieke verantwoording
Maar dat is een beetje muggenzifterij. Het is juist opmerkelijk dat een boek over dertig jaar architectuur van een bekende Nederlandse architect zoveel aandacht geeft aan gebruikers en aan de relatie van gebouw en omgeving. Dat ze dat soort thema’s benadert vanuit de ruimtelijke vormgeving is logisch; het is per slot van rekening haar vak.
En het is opmerkelijk dat een architect zich kwetsbaar opstelt over haar eigen gebouwen. In feite de kritiek opzoekt. Op twitter las ik een reactie waarin dat niet zo bijzonder werd gevonden. Iedere architect kijkt toch af en toe naar de eigen gebouwen en wat er mee is gebeurd? Afgezien dat dat waarschijnlijk helaas niet waar is, gaat het daar niet om. Wat Rohmer doet is in gesprek gaan met opdrachtgever en gebruiker en daar publieke verantwoording over afleggen. Dat is in een tijd dat architectuur onder druk staat niet zo vanzelfsprekend. Maar Marlies Rohmer kan dat wel aan en haar gebouwen ook.
Hilde de Haan, Jolanda Keesom:
What happened to my buildings
- Met Marlies Rohmer leren van 30 jaar architectuur
nai010 uitgevers / publishers.
Zie hier voor meer informatie.