Skip to main content

Opnieuw 'Terug naar de stad'/ Gastbijdrage - Hans Karssenberg

Geschreven op .

Terug-naar-de-stad-small

De discussie over ‘Terug naar de stad, het boek van Jos Gadet gaat onverminderd voort. Hierbij een gastbijdrage van Hans Karssenberg, partner bij Stipo, en een van de sprekers op de presentatie van het boek. Hij vult zijn speech aan met een aantal overpeinzingen.

Beste Jos,
Daar lag ik dan, als jongetje van 8 jaar in het stapelbed logeren bij mijn oom en tante aan het Kwakersplein in Amsterdam. Ik hoorde met volle tevredenheid dat de stad ’s nachts ook doorleefde. Vooral het geluid van de ijzeren, krakende gele tram 13 over de brug naar het rangeerterrein beviel me. Hier werd mijn liefde voor de stad geboren, voor Amsterdam; en ik wist: hier wil ik later wonen.
Je boek heet een ‘geografisch portret’ maar het is in mijn ogen niet minder dan een rechtstreekse liefdesverklaring aan De Stad in het algemeen en aan Amsterdam in het bijzonder. Het is zonder meer een nieuw standaardwerk voor iedereen die de stad van de afgelopen vijftig jaar wil begrijpen. Ik wil je daarom allereerst bijzonder bedanken voor het schrijven van dit boek en ben ook wel jaloers dat ik het niet zelf heb geschreven.
Nou ben ik zelf ook liefhebber van die urban fabric die zo centraal staat: ‘De mix van functies in een gevarieerd fysiek weefsel van gebouwen, straten, openbare ruimten, met publieke en commerciële voorzieningen, waarbinnen zich diverse sociale verhoudingen ontwikkelen. Een ogenschijnlijk chaotisch, maar dynamisch “orgaan” van interactie, ideeën en tolerantie.’ Toen ik hier kwam wonen heb ik eerst in de Bijlmer gewoond, nog voor de vernieuwing, en daarna in de 19e eeuwse Schinkelbuurt bij het Vondelpark; het contrast had voor mij niet groter kunnen zijn. Mensen stemmen met hun voeten; heel opvallend was het verschil in bezoekers aan onze feesten op beide plekken.
Waar mijn ouders ervoor kozen om de stad uit te verhuizen toen ik klein was, heb ik er als ‘urban papa’ heel bewust voor gekozen mijn kinderen niet over te leveren aan de saaiheid van een groeikern. Gelukkig was er die oom. Het begrijpen van de stad draait in de eerste plaats om het vertellen en horen van verhalen en als er nou één belangrijke kwaliteit in het boek aanwezig is, dan is het die van de storytelling.


Ik ben het niet met alles eens, maar dat kan ook bijna niet, omdat je al lezend wordt gedwongen door het boek om je eigen mening tegenover de jouwe te stellen, gedwongen om eigen keuzes te maken.

Ik lees het boek niet alleen als een liefdesverklaring aan de stad, maar ook als een pleidooi voor het accepteren van chaos en de factor tijd. Bestuurskundige Teisman analyseert dat er in het besturen van de steden een onbedwingbare neiging bestaat om chaotische, complexe, en in zijn woorden ‘ontembare’ problemen in ‘tembare’ doelstellingen te vatten. Bouw zoveel huizen. Trek de wijk naar het gemiddelde. Realiseer in tien jaar tijd deze doelen, en wees meetbaar. De stad leent zich er niet voor.

Ik heb zelf een haat-liefde verhouding met het modernisme. Natuurlijk is er net als binnen elke stroming ook gewoon sprake van goede en slechte stedenbouw, maar wat me toch wel intrigeert is dat het modernisme op gebouwniveau de meest fantastische architectuur oplevert – de openluchtschool van Duiker is bijvoorbeeld één van mijn persoonlijke favorieten – maar dat het probleem vaak begint als je meer dan tien Bergpolderflats in één wijk hebt. Al lezende bedenk ik me dat het modernisme misschien teveel een poging is geweest om de stad in ‘tembare’ concepten te vangen; het in het modernisme centrale begrip van ‘de geordende stad’ neigt hier in elk geval erg naar.

Wie streeft naar orde ziet de stad als ‘ingewikkeld’, maar in stappen uiteen te rafelen. Een raketlancering is ingewikkeld, maar als iedereen zich aan het draaiboek houdt dan kom je op de maan. Wie chaos accepteert ziet de stad als complex, samengesteld en samenhangend. Het opvoeden van een kind is zo’n complexe situatie – weet ik inmiddels ook uit eigen ervaring – zodra je iets doet verandert daardoor de situatie. Le Corbusier had zelf overigens geen kinderen.

Misschien gaat het dus niet alleen maar over het object van de urban fabric, maar veel meer over de achterliggende acceptatie van de stad als chaotisch, complex geheel. We hebben twee hersenhelften, dus ordenen is goed, maar er is ook zoiets als beleving, emotie, intuïtie en gevoel. Veel – niet alle – modernisten lijken dat vergeten in hun poging de stad zo rationeel mogelijk te benaderen. Begrijpelijk als tegenreactie, maar het heeft helaas wel veel halve stadsdelen opgeleverd. Zo liep ik laatst door de Muziekwijk in Zutphen en kwam daar 15 minuten lang op de belangrijkste straat in die buurt alleen maar achterkanten, dichte begane grondmuren, schuttingen, bergingen en bosjes tegen. Was dit nou de menselijke beleving die we wilden? Overigens, ter verdediging van het modernisme, de fout van het eenzijdige functionalisme is helaas niet voorbehouden aan de modernisten alleen; ga maar eens kijken naar de jaren ’70 wijken. Puntdaken of niet, ze hebben weinig emotionele waarde. Misschien moeten we het dus toch meer hebben over goede of slechte stedenbouw.

Wat het boek verheldert is dat de meer organische opvatting niet hetzelfde is als het maar overlaten aan de krachten van de markt. Een veel gehoorde reactie op de notie van een meer natuurlijke en organische vernieuwing is ‘dat doen we al’, waarmee steden en corporaties dan helaas vaak bedoelen dat ze al niets doen. Dat heet dan vaak ‘faciliteren’. Wie kwaliteit wil krijgen zal toch ook zelf zijn handen uit de mouwen moeten steken – niet op de manier van grootschalig uitgummen en opnieuw beginnen, maar met de bestaande stad als uitgangspunt.

En daar vind ik het boek moeilijk worden. Ik weet niet of het je bedoeling was, maar je kunt het lezen als een pleidooi om in Amsterdam (en in de andere steden de vergelijkbare wijken) heel Nieuw West af te breken. Dat geld hebben we niet – maar het is ook de vraag of het de werkelijke opgave is. Voor mijn gevoel moeten we de analyse dan verder kunnen tillen dan alleen het verklaren dat het goed komt als er ‘urban fabric’ is. Wat zijn de achterliggende factoren? En waarom lijkt het in Buitenveldert met hetzelfde modernisme dan beter te gaan? Helaas, nog geen rondwandeling in dat stadsdeel, het zou wellicht spannend zijn voor een tweede boek.

Als we een stap terug zetten, dan kunnen we de analyse ook zien als een pleidooi voor een aantal van de achterliggende kwaliteiten van de urban fabric: een stad met een grote publieke kwaliteit, een stad die onder andere door de diversiteit en complexiteit waarmee die is ontstaan kan mee ademen met de steeds wisselende wensen van elk decennium, en een stad die geliefd is vanwege een eigen, positief beleefd karakter.

Er zijn er vast meer, maar het zoeken is met andere woorden naar de waarden die achter het empirische succes van de urban fabric schuil gaan. De volgende stap is dan wellicht niet om dan de urban fabric zelf letterlijk door te kopiëren naar gebieden die uit zichzelf een heel ander systeem kennen (en daarmee die systemen ook te ontkennen). De volgens stap zou kunnen zijn om te zoeken naar intelligente nieuwe manieren om de achterliggende waarden in die gebieden te versterken, geënt op de eigen kwaliteiten van die systemen. We kunnen dan juist meer rijkdom en gelaagdheid laten ontstaan en met respect voor de kwaliteiten van de bestaande fysieke, maatschappelijke en economische structuren handelen.

Ik kan, tot slot, alleen maar de hoop uitspreken dat het met alle reacties die het boek oproept tot een tweede boek zal komen, want dit debat is cruciaal.